Proverbs 20

Pas op voor wijn en sterkedrank

“Wijn” en “sterkedrank” worden als handelende personen voorgesteld, waardoor deze gevaarlijke dranken nadrukkelijk worden vereenzelvigd met de persoon die ze misbruikt. Het gebruik ervan wordt niet door Gods Woord verboden, behalve in sommige gevallen (Dt 14:26; Lv 10:9). Wel klinkt er een krachtige waarschuwing tegen bovenmatig gebruik, want dat bewerkt spotten (Js 28:7; 14; 22) en veroorzaakt onrust, wat vaak met geweld gepaard gaat. De gevolgen zijn rampzalig. Dat is te zien in huwelijken en gezinnen en in verkeersongelukken, met soms zelfs dodelijke afloop. Drank maakt meer kapot dan je lief is.

Het overmatige gebruik van bedwelmende middelen prikkelt de drinker tot onzinnig gepraat en agressief en vechtlustig gedrag. Het verwart de zintuigen, zodat hij geen zelfbeheersing heeft. Iemand die dronken is, gaat spotten met wat heilig is. Ook overschrijdt hij de grenzen van moraal en fatsoen. Hij waggelt en zwalkt, stoot liederlijke taal uit en wordt handtastelijk. Hij is beneveld en weet niet meer wat hij doet (Gn 9:21-22; Gn 19:30-38). De tegenhanger van dronkenschap met de daaraan verbonden losbandigheid is het vervuld worden met de Geest (Ef 5:18).

De waarschuwing tegen drankmisbruik is bedoeld om duidelijk te maken dat wie dronken is, zijn koers niet recht kan houden en daarmee bewijst dat hij niet wijs is. Ons gezegde ‘als de wijn is in de man, is de wijsheid in de kan’ geeft dat ook kernachtig weer. Wie wijs is en wil blijven, zal alleen in bepaalde gevallen een beetje wijn nemen (1Tm 5:23).

Vrees voor de koning houdt buiten onenigheid

“De verschrikking [die van] de koning uitgaat”, wordt vergeleken met “het brullen van een jonge leeuw”, wat de dreiging van het oordeel inhoudt (Sp 20:2). Het is een waarschuwing om niet tegen hem te zondigen. Wie dat doet, haalt zijn toorn over zich. Tegen hem zondigen, is zondigen tegen zijn eigen leven.

De koning wordt hier voorgesteld in zijn indrukwekkende majesteit die om ontzag vraagt. Wie daarmee geen rekening houdt, speelt met zijn leven. Dit geldt voor onze houding ten opzichte van de Heer Jezus. Hij is onze Heiland, maar Hij is ook onze indrukwekkende Heer. Bij Zijn komst naar de aarde om te oordelen zal Hij als een leeuw brullen (Am 1:2).

Sp 20:3 sluit aan op Sp 20:2. Eerbare en verstandige mensen zullen conflicten met andere mensen uit de weg gaan. Zeker zullen ze onenigheid met de koning en met God vermijden en het niet tot een confrontatie laten komen (vgl. Mt 5:25-26). Het contrast is tussen “zich buiten onenigheid te houden” en “zich er [juist] in mengen” zodra zich een kans op ruzie voordoet. De eerste beschrijving is de weg van de wijze, de weg van eer en waardigheid. De tweede is de weg, de manier, van een dwaas. Niet iedere dwaas is een luiaard of een dronkaard, maar veel dwazen vinden het wel prachtig om zich met onenigheid te bemoeien en die aan te wakkeren.

Het excuus van de luiaard om niet te werken

Een boer die te lui is om op het juiste moment te ploegen en te zaaien, zal geen oogst vinden. Zijn excuus om niet te ploegen is dat het winter is. Hij heeft er geen zin in om zich aan het koude en natte winterweer bloot te stellen. In zijn behaaglijk warme en droge boerderij is het veel prettiger. De luiaard zal altijd een excuus vinden om daarmee zijn luiheid te camoufleren. Hij vindt zichzelf geen luiaard, maar vindt dat de omstandigheden tegen hem zijn.

Dit karakter is typerend voor allen die opbrengst, bezit of geld willen hebben zonder er moeite voor te doen. Ze willen resultaten zonder inspanning. De hele houding van een luiaard maakt duidelijk dat hij leeft voor het heden, terwijl de toekomst hem niet interesseert. De wijze werkt met het oog op de toekomst (vgl. Gl 6:9). Hij is voortdurend aan het werk, of het hem nu gelegen komt of niet (2Tm 4:2).

Omdat de luiaard verzaakt heeft te ploegen, zal hij in de oogst niets hebben. Hij zal dan gaan bedelen bij hen die zich wel hebben ingezet en wel hebben geoogst. Daarvoor schaamt hij zich niet. Mensen die lui zijn en daardoor gebrek lijden, menen ook nog dat anderen hen dan wel zullen verzorgen. Ze hebben geen toekomstvisie en ook geen schaamtegevoel. Maar zij bij wie de luiaard aanklopt, kennen hem en sturen hem met lege handen weg. Dit is in overeenstemming met het woord van Paulus: “Als iemand niet wil werken, zal hij ook niet eten” (2Th 3:10).

God doorgrondt het hart van ieder mens

Wie wijs is, kan onderscheiden wat er in het hart omgaat (Sp 20:5). Dat geldt zowel van zijn eigen hart als dat van anderen. De raad of het voornemen in het hart wordt vergeleken met “diepe wateren”. Het beeld geeft aan dat iemands drijfveren moeilijk te doorgronden zijn. Er is “inzicht” voor nodig om ze “naar boven” te halen, ze eruit te trekken. Dat inzicht kunnen we krijgen door het vrezen van de HEERE en het luisteren naar Gods Woord (Hb 4:12-13). Als we niet goed weten wat iemand van plan is, kunnen we het toch te weten komen door onze omgang met God.

Christus is ‘Iemand met inzicht’. Voor Hem zijn al de beraadslagingen van het hart van ieder mens volkomen openbaar. Hij kan ons dat laten weten als we in gemeenschap met Hem leven. Op de dag van het oordeel zal Hij de beraadslagingen en overleggingen van het hart van ieder mens naar boven halen en aantonen (1Ko 4:5). Niemand hoeft Hem te vertellen wat er in de mens is, want dat weet Hij (Jh 2:25).

Veel mensen kennen de bedrieglijkheid van hun eigen hart niet. Ze bazuinen hun “eigen gerechtigheid” voor zich uit (Sp 20:6). Dat deden de farizeeën op de hoeken van de straten (Mt 6:2; Mt 23:5) en zelfs tegenover God (Lk 18:11-12). En ze zijn nog niet uitgestorven. We kunnen de farizeeër die zich openlijk beroemt op zijn goede kwaliteiten wel veroordelen, maar hoe is het met onszelf? We kunnen ons nederig opstellen met de bedoeling daarvoor geëerd te worden. Dat ligt op hetzelfde niveau. We beroemen ons misschien niet hardop, maar we vinden het toch wel prettig als anderen zien hoe toegewijd we zijn.

Tegenover het zich beroemen op een bepaalde goedheid staat “een betrouwbaar iemand”. Daarin ligt opgesloten dat iemand die de mond vol heeft van zichzelf, niet betrouwbaar is. Zo iemand belooft met veel grootspraak van alles, maar komt zijn beloften niet na. Een betrouwbaar iemand is niet vol van zichzelf, maar van de ander. Hij is op de ander gericht, hij is er voor de ander. Maar waar is zo iemand te vinden? De vraagstelling geeft aan dat zo iemand zeldzaam is (vgl. Sp 31:10; Ps 12:1).

De barmhartige Samaritaan heeft zijn goedertierenheid niet uitgeroepen, maar die laten zien. Hij was betrouwbaar. Het gaat niet om wat iemand zegt te zijn, maar om wat iemand doet.

“Een rechtvaardige” is iemand die leeft in overeenstemming met het recht van God (Sp 20:7). Zijn leven vloeit voort uit de “oprechtheid” van zijn hart. Die oprechtheid is in zijn hart omdat hij in gemeenschap met God leeft. In zijn handelingen is niets bedrieglijks. Wie zo leeft, is een zegen voor zijn omgeving en wel in de eerste plaats voor hen met wie hij in de nauwste relatie leeft: zijn kinderen. Zij worden “welzalig” genoemd omdat zij opgroeien en opgevoed worden in deze sfeer van oprechtheid. Dit is de mooiste erfenis die ouders hun kinderen kunnen nalaten.

“Een koning” die recht spreekt, maakt onderscheid tussen goed en kwaad (Sp 20:8). De troon spreekt van regering in het algemeen, “de rechterstoel” spreekt van het uitoefenen van het recht. Tegen dit recht kan men niet in beroep gaan. Hier ligt de nadruk op het afscheiden van het kwaad. Het schiften heeft de betekenis van zuiver maken. Hij zal dat doen “met zijn ogen”, wat op volmaakt inzicht wijst. Het gaat hem erom “alle kwaad” uit zijn rijk te verwijderen (Ps 101:8).

Geen enkele koning of regering heeft ooit aan dit ideaal voldaan. De Heer Jezus zal doen wat hier staat. Zo zal Hij, als Hij op de troon van Zijn heerlijkheid zit, de volken “van elkaar scheiden, zoals de herder de schapen van de bokken scheidt” (Mt 25:31-32). Hij zal dan de bokken verwijzen naar het eeuwige vuur, terwijl de schapen het koninkrijk mogen beërven (Mt 25:33-46). Hij heeft ogen die alles zien en doorgronden (Ps 11:4).

Niemand kan zeggen dat hij zuiver is in zijn denken en doen (Sp 20:9). Er zijn wel mensen die dat beweren, maar zij liegen (1Jh 1:8; 10). Met een retorische vraag bevestigt de wijze dat niemand zonder zonde is (Pr 7:20; Gn 6:5; 1Kn 8:46; Ps 143:2; Rm 3:9). Iemand kan alleen zeggen dat hij zijn hart heeft gezuiverd als hij zijn zonden heeft beleden waardoor hij mag weten dat deze door God zijn vergeven (1Jh 1:9). Reiniging ligt niet in de mens zelf, maar buiten hem, in God. God kan vergeven op grond van het werk van Zijn Zoon aan het kruis.

De spreuk heeft vooral betekenis voor de praktijk. In onze praktijk als gelovigen moeten we ons bewust zijn dat we zwak zijn en dat we niet altijd ons hart door en door kennen. We kunnen ook niet altijd onze motieven volledig doorgronden. Paulus was zich dat bewust. Hij legde de beoordeling van zijn leven in de handen van de Heer. Hij zegt: “Want ik ben van mij niets bewust, maar daardoor ben ik niet gerechtvaardigd; maar Hij Die mij beoordeelt, is [de] Heer” (1Ko 4:4).

Niet met twee maten meten

Een van de dingen die het hart van een mens onzuiver maken en als zonde worden aangerekend, is het meten met twee maten. Door het gebruik van twee verschillende weegstenen, een lichte voor de verkoop en een zware voor de inkoop, probeert de koopman zichzelf ten koste van de koper respectievelijk verkoper te verrijken. Hetzelfde geldt voor het gebruik van twee verschillende inhoudsmaten (Sp 20:23; Sp 11:1; Dt 25:13-16).

Nadrukkelijk zegt de wijze dat “die beide … voor de HEERE een gruwel” zijn. God verafschuwt oneerlijkheid in het zakendoen en zal Zijn oordeel daarover laten komen. Bedrieglijke weegstenen en inhoudsmaten zijn slechts twee voorbeelden van fraude en misleiding. Ze vloeien voort uit de hebzucht van de mens. God haat deze handelwijze omdat Hij volmaakt rechtvaardig, eerlijk en betrouwbaar is en deze eigenschappen ook wil zien in het zakendoen van hen die naar Zijn Naam genoemd zijn. Bedrieglijk handelen druist in tegen Zijn natuur en tegen de natuur van ieder die Zijn natuur heeft.

Daden tonen het karakter

Het gedrag dat iemand, zelfs al op jonge leeftijd, vertoont, openbaart zijn karakter (1Sm 3:18-21). Het is als met de boom die aan zijn vrucht wordt gekend (Mt 7:16). Gedrag laat zien wat er in iemand is. Ouders kunnen bepaalde eigenschappen herkennen in het gedrag van een kind. Daarom moeten ze er goed op letten hoe het kind zich gedraagt en spreekt. Ze kunnen nare karaktertrekken corrigeren en goede karaktereigenschappen stimuleren door middel van onderwijs, tucht en hun eigen voorbeeld.

Het horende oor en het ziende oog

God heeft het menselijk lichaam niet alleen voorzien van oren en ogen, maar ook van het vermogen om er het juiste gebruik van te maken. Wat ons leven vormt, komt vooral door wat onze oren horen en onze ogen zien. Het is een van de kenmerken van God Zelf dat Hij hoort en ziet (Ps 94:9; Ex 4:11) in tegenstelling tot de dode afgoden (Ps 115:4-7). Het horende oor en het ziende oog moeten aan Hem worden gewijd.

Het gaat dan ook niet slechts om de fysieke functie, zoals het waarnemen van geluid en licht. Meer nog gaat het bij het oor om de geestelijke bekwaamheid om te gehoorzamen aan wat gehoord is. Hierdoor wordt getoond dat er goed is geluisterd naar wat is gezegd en het ook begrepen is. Bij het oog gaat het om de geestelijke bekwaamheid om te onderscheiden tussen goed en kwaad.

We hebben oren om te horen naar Gods Woord, naar wat de Geest tot de gemeenten zegt (Op 2:7). We hebben ogen om Jezus te zien (Hb 12:2). We kunnen bidden dat we verlichte ogen van het hart krijgen om onze geestelijke zegeningen te zien en te genieten (Ef 1:17-18).

Niet slapen, maar waken en werken

Slaap is een zegen. Het is een geschenk van God waardoor ons lichaam tot rust kan komen na een dag van werken en het weer op krachten kan komen voor de volgende dag. De waarschuwing klinkt echter om de slaap niet lief te hebben. Wie de slaap liefheeft, is een luiaard, en luiheid leidt tot armoede. Slaap is een grote zegen, maar het wordt een vloek als we liever slapen dan werken.

Als de slaap zijn weldadige werk heeft gedaan, moeten de ogen opengaan om aan het werk te gaan. Wie zijn verantwoordelijkheid kent en met ijver aan de slag gaat, zal verzadigd worden met brood. Hij zal genoeg te eten hebben.

Eerlijk zijn in woord en wandel

We horen hier een koper zich erover beklagen hoe slecht de koop wel voor hem is (Sp 20:14). Als hij door zijn dramatische voorstelling van zaken zijn lage prijs heeft bedongen en betaald, gaat hij weg en schept er dan over op. Dat hoeft niet eens te betekenen dat hij anderen vertelt hoe slim hij is geweest. Hij kan er zich gewoon ook alleen innerlijk buitengewoon over verheugen dat hij zo slim is geweest en de verkoper zo dom. Waar het om gaat, is dat hij roemt in zijn boosheid (Jk 4:16).

Koopjesjagen is niet slecht en afdingen ook niet. Dit vers is een waarschuwing aan een onervaren verkoper om zich niet door zielig doende of intimiderende kopers te laten misleiden. Handig zijn in zakendoen is één ding, maar een bedrieglijke voorstelling van zaken geven in een onderhandeling om ver beneden de waarde van het product te kopen, is onaanvaardbaar voor God en een lid van Zijn volk onwaardig.

Iemand kan rijk zijn aan aardse schatten (Sp 20:15). Heel wat mensen in de wereld zijn dat. Maar de werkelijke rijkdom is die van het hebben van “lippen van kennis”. Zulke lippen zijn “een kostbaar kleinood”. Het is zeldzaam om iemand te vinden die met kennis van zaken spreekt. Lippen die kennis spreken, zijn lippen die kennis bijbrengen, die goed doordachte woorden spreken. Lippen van kennis krijgt iemand door het lange en harde werk van opvoeding.

Daarbij gaat het om de kennis van Christus en van Gods normen voor het leven. Deze kennis wordt toegepast op alle situaties in het leven. Daardoor weet men hoe men zich daarin moet gedragen als een wijze. Het resultaat is dat God wordt geëerd en de naaste wordt gezegend. Wat een enorm kostbaar kleinood zijn zulke lippen in een wereld als de onze.

De wijze spoort in Sp 20:16 de schuldeiser aan tegenover iemand die zo dom is geweest om borg voor een vreemde te worden om zelfs het kleed van de borgsteller te nemen. Borg worden is al eerder aan de orde geweest (Sp 6:1; Sp 11:15; Sp 17:18) en wordt steeds ten stelligste ontraden, zeker als het een vreemde betreft. Het is een spreuk die het borg worden voor een ander moet ontmoedigen.

Het tekent de domheid van wie dat doet. Zo iemand moet de gevolgen daarvan dragen. Hij wordt letterlijk uitgekleed. Zijn kleed gaat als onderpand naar onbekenden. Dan ziet hij het nooit meer terug. De waarschuwing is dat je het gevaar loopt alles kwijt te raken aan de schuldeiser, die jouw spullen aan onbekenden kan verpanden als je borg wordt.

Goede dingen die oneerlijk zijn verworven, brengen geen voldoening (Sp 20:17). Er bestaat zoiets als “een tijdelijke genieting van [de] zonde” (Hb 11:25), maar het is inderdaad slechts tijdelijk. De nasmaak is heel bitter. Het gaat niet alleen om een gebrek aan smaak en voeding in wat gestolen is, maar het gevolg is ook dat er helemaal niets meer met genot gegeten kan worden. Kiezelstenen verwoesten het gebit waardoor voedsel niet meer met smaak kan worden genuttigd (Kl 3:16). Eten wordt moeilijk en doet pijn. God zorgt voor dit resultaat.

We zien het bij het eten van het eerste “leugenbrood” dat door de mens is gegeten. We zien ook de gevolgen daarvan. Adam en Eva hebben leugenbrood gegeten toen ze de vrucht namen van de boom waarvan God had gezegd dat ze daarvan niet mochten eten (Gn 2:16-17; Gn 3:1-6). De vrucht zag er heel aantrekkelijk uit en de smaak zal ongetwijfeld voortreffelijk zijn geweest. Maar wat een dramatische gevolgen heeft het eten van dat leugenbrood gehad. De waarheid van deze spreuk, die van toepassing is op alles wat op een leugenachtige wijze is verworven, herhaalt zich dagelijks. De satan is er nog altijd op uit mensen te verleiden om te eten van het brood dat hij aanbiedt en dat altijd leugenbrood is (Sp 9:17).

Omgaan met oorlog en laster

Wil een plan kans tot slagen hebben, dan moet er overleg gevoerd worden (Sp 20:18). Eerst overleggen en dan pas handelen. Dat geldt vooral voor overleg met God, maar ook met andere mensen. Pas na rijp beraad kan er oorlog worden gevoerd (2Sm 17:1-14; 2Sm 18:6-15). Eerst moet de strategie worden besproken en de doelen worden gesteld. Vooral moet worden gekeken of er wel genoeg manschappen en materieel zijn, want anders moet er een ander plan komen (Lk 14:31-32).

We kunnen dit toepassen op de strijd om te overleven in dit leven. We leven in geestelijk opzicht in oorlogsgebied. De satan is heer en meester in de wereld. Hij is ook al in grote delen van de christenheid geïnfiltreerd. Daarom moeten we onze strategie bepalen hoe we hem kunnen weerstaan. Gods Woord reikt ons daarvoor de wapenrusting aan (Ef 6:10-18).

Oorlog is openlijke vijandschap; laster of roddel is vijandschap in het geniep (Sp 20:19). Laster is een buitengewoon dodelijk wapen. Het is gevaarlijk om zich te associëren met een lasteraar of roddelaar. Als iemand jou een geheim van een ander ‘toevertrouwt’, reken er dan maar op dat hij het geheim dat jij hem toevertrouwt op dezelfde manier weer aan een ander doorvertelt. Laat je daarom niet in met iemand die altijd maar met jou wil praten over anderen, maar ga zo iemand uit de weg.

Zoals de roddelaar met jou over anderen roddelt, doet hij dat ook met anderen over jou. Hij zal ook altijd zeggen dat jij de enige bent aan wie hij zijn geheim toevertrouwt. Hoe minder contact je met een roddelaar hebt, des te beter is het. De waarschuwing is dat je goed moet weten aan wie jij je geheimen toevertrouwt.

Ouders vervloeken en plukken

Wie een van zijn ouders vervloekt, zal in volslagen duisternis sterven (Sp 20:20). Voor zo iemand wordt “de donkerheid van de duisternis tot in eeuwigheid bewaard” (Jd 1:13). De wet gebiedt dat vader en moeder geëerd moeten worden (Ex 20:12; Dt 5:16; Ef 6:1-3). Als dat niet gebeurt, is dat al een ernstige overtreding van de wet. Wat hier gebeurt, gaat nog verder. Het is het tegenovergestelde. In plaats van de ouders te eren, worden ze vervloekt.

Daarover kan alleen een zwaar oordeel worden geveld (Ex 21:17; Lv 20:9; Dt 27:16; Mt 15:4-6). De lamp, hier het symbool van licht en leven, wordt in volslagen duisternis uitgedoofd. De vervloeker sterft niet alleen, maar komt terecht in volslagen duisternis. Alle verbinding met leven en licht is verbroken. Hij komt zelf terecht in datgene wat hij zijn ouders toewenste.

Een erfenis wordt pas aan iemand gegeven als de erflater is gestorven (Sp 20:21). Het gaat hier over een erfenis die te snel wordt verworven. Dat betekent dat hij onwettig en onrechtvaardig is verkregen, waarbij hebzucht de drijfveer is. Er is geen geduld om te wachten op de tijd die God bepaalt, maar er wordt vooruitgegrepen. Het past bij de mentaliteit die vandaag alom heerst: iets willen hebben en het NU willen hebben.

Een voorbeeld hiervan vinden we in de gelijkenis van de verloren zoon. Hij had geen geduld om te wachten op de dood van zijn vader en vroeg hem het deel van de erfenis waarop hij recht had (Lk 15:12). Daarmee verklaarde hij zijn vader voortijdig voor dood. Hij was zijn bezit snel kwijt en eindigde bij de varkens. Het is ook mogelijk dat iemand zijn ouders uit hun erfdeel verdrijft door hun het leven onmogelijk te maken (Sp 19:26). Wie op een boosaardige, onrechtvaardige manier een erfenis wil zien in te pikken, vindt altijd wel een middel. Maar er zal “uiteindelijk geen zegen op rusten”.

Geen kwaad met kwaad vergelden

We leven in een wereld waarin we kunnen verwachten dat ons kwaad wordt aangedaan (Sp 20:22). Daarom wordt gezegd hoe we daarop moeten reageren. We moeten niet het recht in eigen hand nemen, maar de vergelding aan God overlaten. Dat vraagt zowel geduld als vertrouwen. Geduld om op Zijn tijd te wachten en vertrouwen dat Hij zal verlossen.

De rechtvaardige moet geen wraak nemen voor het kwaad, want alleen God heeft het recht het kwaad rechtvaardig te vergelden en is daartoe ook volmaakt in staat (Rm 12:19). Het werk van God hier richt zich op de positieve kant. Hij wordt hier gezien als Verlosser en niet als Wreker, wat Hij ook is. Er staat niet dat de rechtvaardige moet wachten tot hij Gods oordeel over zijn vijanden zal zien, maar tot hij verlost zal worden. Dat is een groot verschil in verwachting.

Weinig lessen zijn moeilijker te leren dan die van het toevertrouwen van al onze zaken aan de handen van de Heer, vooral wanneer we het gevoel hebben dat ons onrecht is aangedaan en dat we mishandeld zijn. David is hierin een voorbeeld voor ons. Er is hem veel onrecht aangedaan door Saul. Toch heeft hij steeds op de HEERE gewacht voor zijn verlossing en niet vooruitgegrepen op Gods tijd voor zijn koningschap door zich op Saul te wreken. Ons grote voorbeeld is de Heer Jezus “Die als Hij uitgescholden werd, niet terugschold, als Hij leed, niet dreigde, maar [Zich] overgaf aan Hem Die rechtvaardig oordeelt” (1Pt 2:23).

Sp 20:23 herhaalt in iets andere woorden Sp 20:10. Het is goed mogelijk dat dit gebeurt met het oog op het verband met het voorgaande vers. We hebben dan te doen met een waarschuwing tegen wraakneming door uit wraak op de ander te gaan knoeien met gewichten om hem te betaald te zetten en te benadelen.

De beperkingen van de mens

Gods controle over het leven van een man ligt buiten de menselijke waarneming en bevatting (Sp 20:24). Aangezien God uiteindelijk alles bestuurt wat er gebeurt, kan geen mens er helemaal zeker van zijn hoe de weg die voor hem ligt er uitziet. Het is belangrijk dat een mens zich daarvan bewust wordt (Jr 10:23; Ps 37:23).

De mens kan wel eens handelen alsof hij heer en meester van zijn leven is, terwijl hij vergeet dat hij volledig afhankelijk is van Gods ondersteuning en leiding. Dan is het goed deze spreuk te bedenken. Het geldt ook voor de gelovige die zijn weg met de Heer gaat. Ook hij kan vaak niet begrijpen hoe zijn weg in een bepaalde situatie kon lopen zoals hij gelopen is. Soms ziet hij het later in zijn leven (Gn 50:20). In elk geval zullen we het zien als we bij de Heer zijn.

Het doen van een ondoordachte heilige gelofte (Sp 20:25) is een voorbeeld van het vergeten van wat de wijze in het voorgaande vers heeft gezegd. Wie ondoordacht een heilige gelofte doet, begeeft zich in een valstrik, omdat hij niet weet of hij die gelofte kan nakomen. Als hij, nadat hij de gelofte heeft gedaan, inziet dat hij niet kan of wil nakomen wat hij heeft beloofd, is het te laat (Pr 5:5; Dt 23:22-23). Het is beter om te wachten met de gelofte totdat men de gevolgen van de beslissing zorgvuldig heeft doordacht. Omdat Jefta impulsief handelde, deed hij lichtvaardig een gelofte die hij nooit gedaan zou hebben als hij had geweten wat die inhield (Ri 11:30-40).

Het gaat hier om de gelofte om iets heilig te verklaren, dat wil zeggen aan de HEERE te wijden. Een voorbeeld van zo’n gelofte is de gelofte van jonge mensen om niet te trouwen omdat ze seksueel rein willen blijven of om de Heer te dienen. Het is een heilige gelofte, maar het kan wel eens blijken een valstrik te zijn omdat ze niet goed hebben overwogen wat Gods Woord over de voorwaarden daarvan zegt (1Ko 7:37).

Een wijze koning doorziet de mens

Een wijze koning zuivert zijn koninkrijk van goddelozen (Sp 20:26). Hij kan de boosdoeners identificeren en hen rechtvaardig oordelen. Hij verstrooit hen, zodat ze zich niet zullen verenigen en geen gezamenlijk optreden tegen hem kunnen ondernemen. Ook laat hij als straf het wagenrad van de dorswagen over hen gaan (Js 28:27-28), als het ware om hen als kaf te dorsen.

Zoals een koning zijn land doorzoekt om het van goddelozen te bevrijden, doorzoekt de HEERE het hart van een mens om alle motieven ervan door te lichten (Sp 20:27). God heeft ieder mens voorzien van een geest opdat deze zijn handelingen en motieven kan evalueren. Hij is de “God van de geesten van alle vlees “ (Nm 16:22). Hij heeft de geest in de mens ingeademd bij diens schepping (Gn 2:7). Daardoor bezit de mens morele, intellectuele en geestelijke vermogens en is hij in staat om God te kennen en te behagen.

De geest in de mens dient als een geweten, voorgesteld in de “lamp van de HEERE”. De mens weet wat goed en kwaad is door zijn geweten (Rm 2:14-15). Dit wordt verder uitgewerkt in de tweede versregel. Het zoeken van de geest, de lamp, maakt het mogelijk dat de mens zichzelf kent (1Ko 2:11a; vgl. Jb 32:8; Zc 12:1). Als iemands geestelijk leven goed functioneert – dat wil zeggen dat het overgegeven is aan God – en gecontroleerd wordt door Zijn Woord, zal er steeds minder zelfbedrog of onverschilligheid ten aanzien van de gerechtigheid zijn.

“Goedertierenheid en trouw” zijn voorname kenmerken van een koning (Sp 20:28). Een koning die deze kenmerken in zijn regering vertoont, wordt daardoor beschermd. Het volk zal geen aanleiding hebben om tegen hem in opstand te komen, maar zal zich graag aan zijn gezag onderwerpen. Zijn optreden in goedertierenheid “versterkt … zijn troon”. Dat is wel anders dan de tronen in de wereld die op tirannie en onderdrukking zijn gevestigd.

In hun volheid zijn deze eigenschappen aanwezig in Christus. Wanneer Hij als Koning verschijnt, zullen ze in Zijn regering volmaakt zichtbaar worden.

Kracht als sieraad en grijsheid als glorie

Zowel “jonge mannen” als “de ouderen” hebben iets moois. Deze waarneming herinnert ons eraan dat er verschillende eervolle vermeldingen in het leven zijn. Voor jonge mannen is het “hun kracht” en voor oude mannen is het “de grijsheid”. De grijsheid staat symbool voor alles wat waardevol is aan ouderdom. We zien waardigheid, wijsheid, eer, ervaring.

De generaties worden niet tegenover elkaar gezet, alsof er een generatiekloof zou zijn. Salomo trekt niet de een voor boven de ander, maar stelt van elke generatie voor wat haar sieraad en glorie is. Zo staan ze naast elkaar, elk met hun eigen glans. Jonge mannen symboliseren kracht van lichaam, visie, energie. Ouderen worden gekenmerkt door waardigheid, wijsheid, eer en ervaring die ze door de jaren heen hebben opgedaan, wat wordt gesymboliseerd in hun grijze haar. Het is belangrijk dat beide generaties elkaar niet minachten, maar waarderen.

Beide sieraden kunnen achtereenvolgens in een mensenleven worden gezien. Een jonge man die wordt gesierd door kracht, zal zich bewust zijn dat hij die aan God te danken heeft en die mag gebruiken om Hem te dienen en niet om er zelf door te schitteren. Hij zal dan doorgroeien naar iemand die een oudere is van wie het grijze haar de glorie is.

Deze groeistadia zijn er in het geestelijk leven ook. In de familie van God wordt behalve over baby’s in het geloof ook gesproken over jongelingen en vaders in geloof (1Jh 2:13-17). Van de jongelingen in het geloof wordt als kenmerk ook hun kracht genoemd. Johannes schrijft hun dat zij “sterk” zijn en schrijft erbij dat dit komt omdat “het Woord van God in u blijft en u de boze overwonnen hebt” (1Jh 2:14). Zij hebben hun sieraad, hun kracht, goed gebruikt, niet om er zelf indruk mee te maken, maar om geestelijk te groeien. Zulke jongelingen zullen vaders in het geloof worden.

De zuiverende werking van striemen en slagen

Dit vers lijkt een advertentie te zijn waarin een gezondheidsmiddel wordt aangeprezen. Dat middel is ‘lichamelijke straf’. In de ‘bijsluiter’ staat ook dat de toediening ervan niet zachtzinnig moet gebeuren. De toediening ervan is van belang voor de geestelijke gezondheid. Lichamelijke straf heeft een geestelijk nut. Lichamelijke straf maakt het geweten bewust van het falen en leidt tot belijdenis en berouw.

Wat Salomo aanbeveelt, lijkt primitief, ruw en ouderwets en wordt zelfs vandaag in een toenemend aantal landen strafbaar gesteld. Maar pijn geeft een signaal af. Wie geen pijn voelt, loopt gevaar zijn leven te verliezen. Geen lichamelijke straf geven is het uitschakelen van een mechanisme dat levens kan redden.

Pijnlijke ervaringen (verwondingen) hebben behalve dat het tot belijdenis en berouw voert, ook innerlijke reiniging tot gevolg. Er komt vrede in het hart. Om deze reden moeten we de waarde van de pijn onderkennen.

Copyright information for DutKingComments